next up previous contents
Next: Het onderzoek Up: Een ware hel - Een hardop Previous: De relatie tussen metafoorkenmerken

Subsections

Overwegingen van methodologische aard

Voor het toetsen van de hypothesen zoals geformuleerd in het vorige hoofdstuk is het nodig om te achterhalen wat proefpersonen dachten tijdens het lezen van een tekst. De onderzoeksmethode moet de mentale processen bij de lezer volgen, om zo te onderzoeken hoe de lezer metaforen verwerkt. Een methode die de proefpersoon hardop laat denken tijdens het lezen is hiervoor geschikt. Methoden waarbij de lezer hardop moet verbaliseren wat hij of zij tijdens het lezen van een tekst denkt, worden Thinking Aloud Methods (TAM) of Thinking Out Loud (TOL) genoemd. Deze methoden van hardop denken zijn methodologisch veelzijdig. Ze worden op uiteenlopende onderzoeksterreinen gebruikt en veel varianten zijn ontwikkeld.

De eerste paragraaf beschrijft TAM en wat de voor- en nadelen van de methode zijn. De tweede paragraaf gaat dieper in op de drie keuzes die bij het toepassen van TAM gemaakt moeten worden.

Wat is TAM?

TAM (thinking aloud method) is een methode die informatie verschaft over de psychologische mechanismen en kennisstructuren die ten grondslag liggen aan veel cognitieve taken [17]. Daarnaast kan de methode gebruikt worden om attitudes en meningen van proefpersonen te achterhalen.

Hardop denken methodes worden bijvoorbeeld gebruikt door cognitieve wetenschappers die lees- of schrijfprocessen bestuderen (zie voor een overzicht [18]). De methode wordt ook ingezet bij kennisvergaring voor gebruik door computers. Een menselijke expert verbaliseert zijn kennis over een onderwerp. De zo verworven kennis kan bijvoorbeeld bewerkt worden tot een database voor gebruik in Kunstmatige Intelligentie toepassingen. Een derde toepassing van de methode is bij onderzoek naar problem solving. Door proefpersonen te laten verbaliseren tijdens het oplossen van een probleem kunnen de diverse manieren waarop mensen problemen oplossen bestudeerd worden.

In het kader van dit onderzoek is vooral de eerste toepassing van belang. Veel onderzoek naar bijvoorbeeld tekstbegrip (text comprehension) of de waardering voor literatuur gebruikt op de één of andere manier TAM. De proefpersoon wordt bij dat type onderzoek gevraagd om te verbaliseren wat hij of zij tijdens het lezen van de tekst 'denkt'. De sessie wordt op tape opgenomen en later uitgewerkt, wat uiteindelijk resulteert in een protocol dat verder geanalyseerd kan worden. Zo kan gevolgd worden welke informatie er tijdens het lezen in het korte-termijngeheugen van de lezer zit. Om een metafoor te gebruiken: 'tam is useful to comprehension researchers because it shines a spotlight on the center stage of comprehension: the most accessible information in working memory' [19, p. 344]. De volgende alinea's bespreken de voor- en nadelen van hardop denken als onderzoeksmethode.

De voordelen van TAM

Het grootste voordeel van TAM ligt in de unieke informatie die het kan bieden over mentale processen en de inhoud van het korte termijngeheugen. Het is daarom een aanvulling op andere methoden die gebruikt worden door cognitieve wetenschappers, zoals het meten van leestijden. Een tweede voordeel is het gemak waarmee verbale data verzameld worden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld non-verbale data zoals leestijden. Voor het uitlokken van verbale data is geen psychologisch laboratorium of kennis van apparatuur nodig [20]. Een taperecorder en een stille ruimte zijn al voldoende.

De nadelen van TAM

Het belangrijkste nadeel van de methode is het ongestructureerde karakter van de data. Hierdoor is het lastig om de data op een eenduidige manier te analyseren, in tegenstelling weer tot bijvoorbeeld de analyse van leestijden. Leestijden zijn eenvoudig te middelen en vergelijken [20]. Verder maakt het TAM behoorlijk arbeidsintensief. Het verkrijgen van bruikbare data uit de verbale protocols vergt veel tijd en moeite [19]. De opgenomen gesprekken moeten uitgetypt worden, waarna de zo verkregen protocollen vaak handmatig geanalyseerd moeten worden.

Uit de complexiteit van de data vloeit één van de meest gehoorde kritiekpunten op de methode voort. Het is moeilijk om kwantitatieve data te verkrijgen die nodig zijn voor empirisch onderzoek. TAM zou daarom alleen geschikt zijn voor kwalitatief onderzoek, waarbij de interpretatie van een protocol sterk afhankelijk is van de onderzoeker. Om TAM geschikt te maken voor empirisch onderzoek worden de uitingen in een protocol vaak gecategoriseerd, uitgaande van het principe dat 'measurement is the classification of data into a number of distinct categories and classes' [20, p. 562]. De frequenties waarmee elke gehanteerde categorie voorkomt zijn wél geschikt voor verdere statistische analyse. Deze methode maakt TAM geschikt voor empirisch onderzoek.

Toch blijft de complexiteit van de verzamelde data een probleem. Vaak ontstaan er problemen bij het classificeren van een uiting door de inherente ambiguiteit van taal. Een tweede probleem is dat de interne structuur van een protocol niet altijd duidelijk wordt door het tellen van frequenties. Dat een categorie een hoge frequentie heeft wil nog niet zeggen dat die categorie typerend is voor een mentaal proces. Niet alle gebruikte categorieën hoeven gelijkwaardig aan elkaar te zijn. Zie voor een uitgebreide bespreking van dit bezwaar [19, p. 345]. Dit nadeel gaat bij het hier besproken onderzoek niet op. Zelfs al zouden de gebruikte categorieën niet aan elkaar gelijkwaardig zijn, in eerste instantie gaat het erom of de metafoor wel of niet becommentariëerd is.

Een ander nadeel van de methode is de lage mate van controle die de onderzoeker over de data heeft. De onderzoeker is sterk afhankelijk van de proefpersoon om bruikbare data te produceren, veel meer dan bijvoorbeeld bij vragenlijsten met gesloten vragen of clozetoetsen [20]. De lage mate van controle komt bijvoorbeeld tot uiting in de lengte van de resulterende protocollen. De lengte van protocollen van proefpersonen verschilt sterk [19], zelfs als de groep proefpersonen gecontroleerd is op geslacht en leesvaardigheid of andere variabelen.

Deze problemen kunnen verminderd worden door de analyse van de verkregen data te beperken tot één aspect van het leesproces tegelijkertijd [20]. Zo'n aspect kan bijvoorbeeld metafoorherkenning zijn. Daarnaast worden in de volgende paragraaf een aantal keuzes beschreven die de onderzoeker kan maken om de reacties van de proefpersoon beter te controleren. Dit zal de betrouwbaarheid van de verkregen data vergroten, zonder het spontane, persoonlijke karakter van de data te veel aan te tasten.

Ondanks deze nadelen is TAM een geschikte methode voor empirisch onderzoek naar spontane metafoorherkenning. Het onderzoek heeft een duidelijk omschreven doel, waarbij de data in duidelijk onderscheidbare categorieën is onder te verdelen. Daardoor komen een aantal van de bovenstaande nadelen te vervallen. De volgende paragraaf beschrijft een aantal keuzes die bij het formuleren van een hardop denken experiment gemaakt moeten worden.

Verschillende vormen van TAM

Bij het construeren van een hardop denken methode moeten drie keuzes gemaakt worden [21]:

1.
moet de lezer tijdens of na het lezen verbaliseren;
2.
wordt de hele tekst aangeboden of delen ervan;
3.
krijgt de proefpersoon een duidelijke opdracht mee tijdens het lezen of krijgt hij of zij alleen maar de vraag hardop te denken.

Deze keuzes bepalen mede hoeveel controle de onderzoeker over het experiment heeft. Meer controle leidt tot betere data. Door het maken van deze drie keuzes ontstaat de uiteindelijk vorm van de hardop denken methode. De keuzes worden hieronder kort beschreven.

Tijdens of na het lezen verbaliseren

De keuze om de proefpersoon tijdens of na het lezen van de tekst te laten verbaliseren hangt sterk af van wat het te bestuderen object is. Als er concrete leesprocessen gevolgd worden is het aan te raden de proefpersoon al tijdens het lezen hardop te laten denken. Als het doel is om attitudes of meningen over de tekst te vergaren kan het achteraf verbaliseren gebruikt worden. Dit achteraf verbaliseren geeft de proefleider meer aanknopingspunten voor het stellen van gerichte vragen aan de proefpersoon. Daarnaast wordt door het achteraf hardop laten denken voorkomen dat het cognitieve capaciteit die nodig is voor het hardop denken het eigenlijk leesproces verstoord. De aandacht die het verbalisatieproces van de proefpersoon vraagt maakt dat de data verkregen tijdens het lezen niet veel meer is dan een reconstructie van de tekst in de eigen woorden van de proefpersonen bevatten [22].

Aanbieden van de hele tekst of delen ervan

Een tweede keuze is die van het aanbieden van de gehele tekst in één keer of het verdelen van de tekst in delen, zoals zinnen of alinea's. Ook hier is het te bestuderen object belangrijk. Bij de studie van microprocessen zal eerder gekozen worden voor het aanbieden van tekstdelen, terwijl bij de studie van macroprocessen de tekst in zijn geheel aangeboden wordt [21]. Bij het aanbieden van tekstdelen kan de proefleider besluiten om alleen relevante delen aan een proefpersoon voor te leggen. Zo heeft de proefleider meer controle over het experiment.

Wel of geen specifieke opdracht tijdens het lezen

Als derde moet gekozen worden of de proefpersoon opdracht krijgt om alleen over bepaalde aspecten van de tekst te verbaliseren. Zo kan de methode toegespitst worden op de onderzoeksvraag. Zo zou voor het huidige onderzoek de proefpersoon geïnstrueerd kunnen worden om alleen over de metaforen in de tekst te verbaliseren.

Elke variant van TAM is een mix van de drie bovenstaande keuzen. In het volgende hoofdstuk wordt een drietal pilotstudies beschreven die allemaal varianten van TAM gebruiken. Na deze drie pilotstudies is gekozen voor de uiteindelijke vorm.

De pilotstudies

Om een geschikte methode te vinden om de hypotheses te toetsen is een drietal pilotstudies uitgevoerd. Uiteindelijk leidde dit tot een vierde variant van TAM die voor het uiteindelijke onderzoek gebruikt is. Omdat de drie studies in veel opzichten op elkaar lijken worden in de eerste paragraaf de gemeenschappelijke kenmerken beschreven. In de daarop volgende paragrafen worden de drie studies en hun resultaten besproken.

De opzet van de pilotstudies

De pilotstudies en het uiteindelijke onderzoek gebruikten hetzelfde proefmateriaal. Dit wordt in hoofdstuk 5.1 uitgebreid beschreven en staat verder compleet in bijlage C. Elke studie bestond uit sessies met drie proefpersonen. Alle proefpersonen, op één na, waren universitaire studenten, met een gemiddelde leeftijd van 24. De uitzondering was een 35-jarige regisseuse van toneelstukken.

Bij elk gesprek was een proefleider aanwezig om waar nodig reacties te stimuleren of om verduidelijking te vragen. De gesprekken vonden bij de proefpersonen thuis plaats. Tussen de drie teksten door werd er drie à vijf minuten gepauzeerd. Alle gesprekken werden op tape opgenomen voor latere uitwerking.

Ook de verwerking van de data was voor de drie pilotstudies gelijk. Elk opgenomen gesprek werd uitgetypt tot een protocol. Dat protocol werd geanalyseerd op de aanwezigheid van commentaar over de metaforen.

Voorstudie 1

Bij dit eerste onderzoek werd de proefpersonen gevraagd om tijdens het lezen van de tekst hardop te denken. Ze kregen geen specifieke instructie over het doel van het experiment. Om te voorkomen dat er te snel doorgelezen werd kregen de proefpersonen de tekst zin voor zin aangeboden, met alle voorafgaande zinnen erbij. In tabel 1 staan de leestijden van de drie proefpersonen, uitgesplitst per tekst.



\begin{threeparttable}
\begin{tabular}
{c c c c c c}
\hline
Proefpersoon & Tekst...
 ...22 & 17 & 52 \\  
3 & 8 & 11 & 7 & 27 \\ \hline\end{tabular}\end{threeparttable}


De sessie met proefpersoon 1 kon door technische problemen met de taperecorder niet worden uitgewerkt. Ondanks deze problemen werd meteen duidelijk dat dit geen geschikte methode was voor onderzoek naar spontane metafoorverwerking. De proefpersonen noemden weinig tot geen metaforen. Er werd veel meer ingegaan op de inhoud van de tekst. Het protocol van proefpersoon 2 bewees de stelling van Larsen en Seilman dat "thinking aloud protocols obtained during normal continuous reading contain little more than the text itself" [22, p. 414]. Zelfs de keuze om de tekst zin voor zin aan te bieden had bij die proefpersoon weinig effect.

Voorstudie 2

Dit pilotonderzoek verschilde alleen van het eerste in dat de proefpersonen een duidelijke instructie meekregen. Voordat de proefpersonen de teksten zin voor zin lazen, werd hun via een instructie op papier uitgelegd wat een metafoor is (zie voor de instructie bijlage C). Daarnaast kregen ze een specifieke opdracht mee om metaforen in de tekst en hun delen (het letterlijke en figuurlijke deel van de metafoor) te noemen. In tabel 2 staan de leestijden voor de tweede voorstudie.



\begin{threeparttable}
\begin{tabular}
{c c c c c c}
\hline
Proefpersoon & Tekst...
 ... & 26 & 81 \\  
6 & 24 & 30 & 25 & 79 \\ \hline\end{tabular}\end{threeparttable}


Uit de resultaten van deze studie blijkt dat proefpersonen met instructie veel bruikbare opmerkingen over metaforen maakten. De proefpersonen kunnen zich concentreren op één aspect van de tekst. Daardoor neemt de hoeveelheid data toe, terwijl die gegevens ook echt betrekking hebben op metaforen. Deze methode zou bruikbaar zijn voor onderzoek naar metafoorverwerking, omdat af en toe duidelijk de cognitieve processen die de lezer gebruikt om een metafoor te verwerken zichtbaar worden.

Duidelijk is dat hiermee geen spontane herkenning van metaforen onderzocht wordt, zodat deze vorm van hardop denken afvalt voor het definitieve onderzoek. De conclusie is dat enige vorm van sturing van de proefpersonen nodig is om spontane oordelen over metaforen uit te lokken.

Ook bleek dat de gesprekken met proefpersonen te lang duurden, waardoor lezers klaagden over vermoeidheid en concentratieverlies. Daarnaast duurde het uitwerken van de opgenomen gesprekken erg lang, wat bij het uiteindelijke onderzoek, met minimaal 18 proefpersonen, problemen zou geven.

De volgende pilotstudie testte een andere manier om sturing aan de lezers te geven, namelijk door proefpersonen met de plus-en-minmethode over de tekst te laten oordelen.

Voorstudie 3

Bij deze voorstudie werd de proefpersonen gevraagd om tijdens het lezen oordelen te geven over tekstdelen. Bij woorden, zinnen of alinea's die positief of negatief beoordeeld werden, moest een plus of min gezet worden. Verder moesten de proefpersonen hardop verbaliseren waarom dat oordeel gegeven werd. Deze methode is een kruising tussen hardop denken en de plus-en-minmethode.

De plus-en-min methode of ook wel de Content Response Code, wordt meestal gebruikt voor het pretesten van schriftelijk voorlichtingsmateriaal, zoals folders, brieven of illustraties [23]. De resultaten van de methode worden gebruikt om de tekst of illustratie te herzien.

De plus-en-minmethode vraagt aan de proefpersonen om de tekst te lezen. Tijdens het lezen zetten de proefpersonen plussen of minnen bij de stukken die ze goed of slecht vinden. Wat goed of slecht is, wordt zeer globaal omschreven als iets wat belangrijk of onbelangrijk wordt gevonden, waar men het wel of niet mee eens is, iets wat duidelijk of onduidelijk is. Na afloop wordt de gehele tekst met de proefpersonen doorgesproken. Zo wordt duidelijk wat de lezer precies bedoelde met een plus of min.

Bij deze voorstudie is gekozen om de proefpersoon al tijdens het lezen van de tekst zijn of haar oordeel te laten verbaliseren. Gehoopt werd om zo niet alleen spontane metafoorherkenning te toetsen, maar ook processen die bij metafoorverwerking spelen boven water te krijgen. Verder is de instructie die de proefpersonen vooraf kregen aangepast. In die instructie stonden voorbeelden van oordelen, zoals duidelijke of onduidelijke informatie. Hieraan zijn de categorieën mooi of lelijk geformuleerd en mooie of lelijke stijl toegevoegd, om naast oordelen over de inhoud ook commentaar over de vorm van de tekst uit te lokken.

De drie teksten werden geroteerd aan de proefpersonen aangeboden, om effecten van vermoeidheid of verveling op één specifieke tekst tegen te gaan. In tabel 3 staan de leestijden voor de drie proefpersonen.



\begin{threeparttable}
\begin{tabular}
{c c c c c c}
\hline
Proefpersoon & Tekst...
 ... & 11 & 45 \\  
9 & 17 & 14 & 13 & 27 \\ \hline\end{tabular}\end{threeparttable}


De totale afnameduur was in vergelijking met voorstudie 2 minder. De proefpersonen klaagden niet over vermoeidheid. De afgenomen duur is ook te herleiden op het aanbieden van de gehele tekst, en niet zin voor zin zoals in de voorgaande twee studies. Proefpersonen konden meer in hun eigen tempo lezen en oordelen.

De resultaten waren bemoedigend. Metaforen werden regelmatig beoordeeld, op hun informatiewaarde of esthetische kwaliteiten. De plus-en-min methode bleek genoeg sturing te geven aan de proefpersonen om goede data te verzamelen.

Een nadeel van de methode zoals toegepast is dat proefpersonen aangaven dat ze door het formuleren van hun oordelen en het eventueel doorvragen van de proefleider de 'draad' van de tekst kwijt waren. Ze gaven aan moeilijkheden te hebben met de extra taken tijdens het lezen. Om dit probleem op te lossen zetten de lezers in het uiteindelijke onderzoek alleen plussen of minnen bij tekstdelen die ze positief of negatief beoordeelden. Pas na het lezen van de tekst werd per merkteken naar commentaar gevraagd.

De ervaringen opgedaan bij de drie voorstudies leidden tot het uiteindelijke onderzoek. Dit onderzoek wordt in het volgende hoofdstuk beschreven.


next up previous contents
Next: Het onderzoek Up: Een ware hel - Een hardop Previous: De relatie tussen metafoorkenmerken
Bart van Dijck
5/20/1998